Het meisje van zijn dromen

Ik besta

wist ik dat maar, denkt de jongen
op weg naar school,
op weg naar huis,
op weg naar de ene omweg na de andere

zijn leven stippelt zich voor hem uit,
dit is de eerste stip, denkt hij -
hij is de tel nu al kwijt

ochtenden vallen hem aan
met hun snerpende licht,
middagen smoren hem, spinnen hem in,
avonden redden hem niet

en toch besta ik,
zegt het meisje
dat hij 's nachts in zijn dromen ziet.


Toon Tellegen 

je hebt me alleen gelaten...

je hebt me alleen gelaten
maar ik heb het je allang vergeven

want ik weet dat je nog ergens bent
vannacht nog, toen ik door de stad
dwaalde, zag ik je silhouet in het glas
van een badkamer

en gisteren hoorde ik je in het bos lachen
zie je, ik weet dat je er nog bent

laatst reed je me voorbij met vier
andere mensen in een oude auto
en ofschoon jij de enige was die
niet omkeek, wist ik toch dat jij
de enige was die mij herkende de enige die
zonder mij niet kan leven

en ik heb geglimlacht

ik was zeker dat je me niet verlaten zou
morgen misschien zul je terugkomen
of anders overmorgen of wie weet wel nooit

maar je kunt me niet verlaten

Hans Lodeizen | je hebt me alleen gelaten... | Verzamelde gedichten, Van Oorschot 1996

De merels

... mijn vader waarvan ik pas
ontdekt heb dat hij een merel was.
- Frank Koenegracht

Twee oude mannen praten wat,
het is vroeg in het jaar,
de eerste warme lentenacht.

Jij staat in je tuin in Leiden,
ik sta in mijn tuin in Bergen,
we praten door de telefoon.

Een zwaluw strijkt de hemel glad,
de merel zingt op het dak
van het huis waarin ik woon.

Ik zeg: Hoor je de merel?
Jij zegt: Hoor je de mijne?
We houden onze telefoons omhoog.

Zo staan we in de lentenacht,
de eerste van het jaar,
en onze merels zingen voor elkaar.

Sjoerd Kuyper | Merels | uit 'Het heelal van jouw hart' (2012)

Als men de geschiedenis in kon gaan om te vertellen dat ze zich aan mij moeten houden

Toen ik vijftien was, dronk ik met Oud en Nieuw voor het eerst
alcohol, waarna de wereld begon te draaien. De wereld draaide al,
maar dan in de vorm van tennisballen, tollen, het levenswegrad, de
ogen van mijn vader bij een sarcastische opmerking, misschien, en
dit was echter. Ik dacht dat ik eindelijk zou kunnen bellen zonder
rillingen, maar het gaf me geen vleugels, en het legde me ook niet
wekenlang plat.

Toen ik elf was, plakte ik plaatjes van mijn favoriete popsterren
over de kaft van mijn Winnie de Poeh-dagboek in de hoop dat de
inhoud hierdoor ernstiger, wereldser zou worden. Tekst bleek zich
niet zo makkelijk voor de gek te laten houden en in een poging
mijn verleden alsnog te redden, probeerde ik het boekje vervolgens
in brand te steken. Omdat ik lucifers eng vond, bracht ik het een
paar dagen later naar het oud papier.

Toen ik achtenzestig werd, schreef ik mijn eerste gedicht over
de liefde waarin ik het niet hoefde te vergelijken met dieren of
planten. Liefde bestond uit twee tevreden mensen, legde zich
vermoeid maar verzadigd neer in mijn buik, waarvan de navel stil
bleef liggen als een hagedis op een zonnige steen.

Toen ik vijf was, droomde ik dat het sneeuwde, terwijl niemand
me had verteld dat er een kans bestond dat er die nacht
daadwerkelijk sneeuw zou vallen. Het had de hele nacht kunnen
regenen. Ik werd wakker en de wereld was zo wit als mijn vijf jaar
oude huid. Dit was de eerste keer dat ik dacht dat ik de wereld kon
veranderen.


Lieke Marsman |
Als men de geschiedenis in kon gaan om te vertellen dat ze zich aan mij moeten houden | Uit 'Wat ik mijzelf graag voorhoud' (2011)

Weg

Niet altijd wijst de weg zichzelf. Er zijn er
die zich verliezen in steeds meer en steeds
minder doorzichtige stenige zijpaden, in omhoog
en omlaag zonder duidelijk doel, en nog altijd
is het een weg, met de sporen die daarop wijzen.
Misschien, denk je ergens, halverwege of waar
het ook mag zijn, als je in kalme angst meent
verdwaald te zijn en zelfs de weg terug nooit
meer te zullen vinden, misschien is er een oog
dat deze verwarde weg ziet als een rechte lijn,
als een pijl, die zonder omhaal afvliegt op
het doel. Vertrouw daarom de weg, altijd, want
hoe dan ook, hij komt aan, anders was hij er niet.
 

T. van Deel

Er lopen er wel meer op straat (naamloos)


Ik kijk zo graag.
Ik weet raad met wat ik zie.
Totdat er teruggekeken wordt.


Nee, je krijgt geen kopje thee
Nee, je kunt niet blijven
Nee, ik ga niet uitleggen waarom.
Ja, je kwam dat hele eind
Ja, dat was drie uur met de trein
Nee, je krijgt nog steeds geen thee.

Je hebt gelijk, ik ben te leuk
Ik heb liefde in mijn ogen
Daarmee kan ik kijken
Daarmee keek ik ook naar jou
Jij bent dat blijkbaar niet gewend
Ik zal het niet meer doen.

Nee, we gaan geen vrienden worden
Nee, we gaan elkaar niet af en toe wel zien
Ik geef je niet de tijd
en ook geen reden
Je kunt niet binnen komen
Nee, we gaan geen brieven schrijven.

Ja, je laatste trein is weg
Nee, je kunt niet blijven slapen
Nee, ook niet op het logeerbed.
Er lopen er wel meer op straat
Moet ik die dan ook maar binnenlaten?


Tjitske Jansen | Uit: 'Het moest maar eens gaan sneeuwen' (2003)

Kijk naar de daken

Kijk naar de daken, kind, bescherming
voor jou, voor mij, voor ons, voor velen,
nu nog door vaklui geplaatst, binnenkort
misschien 3D-geprint.

Wie in een huis woont, kind, vergeet
dat daken zelf geen daken hebben,
klimop danst op huis
naar het dak toe, dak ontvangt klimop.

Vormen en mensen in huizen
onverstaanbaar op weg, gelukkig
door het dak in roekeloosheid gestuit.
Ik hoop af en toe voor jou een dak te zijn

in deze stad, dit land, ik zal beschutten,
winnaars verliezers, maar ik maak
plaats wanneer je de sterren bekijkt.

Jeroen Theunissen | Kijk naar de daken | Uit 'Hier woon je', Bezige bij, 2015

Nachtwerk


De wekker tikt. De boiler ruist.
De ijskast rommelt af en aan.
De regen trommelt op het raam.
Het duister heeft ons in zijn macht.

De slaap geeft hart en adem over
aan het ritme van de nacht.
De geest hangt stil te drogen
aan zijn zilverwitte lijnen.

De ochtend keert de rollen om. 
De douchekop ruist. De ketel fluit.
De koffie loopt. Het donker
trekt zich terug in de gordijnen

en wacht, en wacht, maar wacht maar,
wacht
 
Ingmar Heytze | Nachtwerk


Jacques Klöters: ''s Winters is het nachtwerk. In het donker naar de radio. De studio is fel verlicht en dan dit gedicht voorlezen. Eigenlijk is het een sonnet. In die versvorm zit traditioneel in de negende regel een "chute", een omkering. Als ik na de uitzending naar buiten loop, is alles veranderd. Is het dag. Nog wel.'

Zo'n dag


Een dag waarop de liefde lustig bloeide,
vol regen eerst en daarna zonneschijn,
zo´n dag waarop mijn hart voortdurend jubelt
hoe mooi het is om jij en ik te zijn.

De kinderen waren hier, en ook de kleine,
die heel de wereld nieuw maakt, ongezien.
Kon ik maar altijd leven in september,
maar da´s waarschijnlijk meer dan ´k verdien
Oktober komt, november en december,
kastanjes, houtvuur, storm, het laatste feest,
waarop wij samen vieren dat het mooi was
om jij en ik en ik en jij te zijn geweest.

Sjoerd Kuyper | Uit:Het heelal van jouw hart (2012)

Vier en vijf

IV
Van lente het zoetst welriekend donker
naar het hoofd gestegen, klommen we duizend treden
ten top - waar vanachter gene zijde stille
lege stoeltjes zweefden, draalden en weer 
daalden langs hun draad. Laat lamplicht blonk
diep nog op aarde, of waren boven sterren al
vermetel aan het balanceren wij? op de rand
van duizelende sferen uitziend over liefde's 
doodsverachting in het hart van het heelal.

V
Voorbij, gang voorbij, gaan:
op de uiterste schrede zie je als in donker glas 
het evenbeeld dat oorverdovend
oogverblindend nadert - en versplintert,
samenvalt met wie je was.

Anneke Brassinga, Het wederkerige, 2014